Je bent niet ingelogd. De nieuwsbrief bevat mogelijk gebruikersinformatie, dus deze wordt mogelijk niet correct weergegeven.

Nieuw onderzoek: samenvatting van 4 recente onderzoeken mbt impliciete discriminatie

Nieuw onderzoek: samenvatting van 4 recente onderzoeken mbt impliciete discriminatie

 

 
Geen afbeeldingen? Webversie
 
 

Athena's Angels

Nieuw onderzoek

De belangstelling voor de website Athenasangels.nl houdt aan. Elke week zijn er een paar honderd bezoekers op de site, met nu in totaal bijna 70.000 views!

Vooral de persoonlijke verhalen trekken de aandacht, en worden ook besproken in andere media. Toch is een belangrijk doel van de website ook het verzamelen en beschikbaar maken van resultaten van onderzoek dat relevant is om impliciete discriminatie van vrouwen in de wetenschap te begrijpen. Daarom vestigen we in deze nieuwsbrief de aandacht op vier onderzoeken die recent zijn verschenen. Hieronder vind je een korte samenvatting van de belangrijkste resultaten. Op de site vind je onder de tab ‘Athena’s wisdom’ links naar de desbetreffende artikelen.

 
     
 

Creativiteit wordt met mannelijkheid geassocieerd

Creativiteit is niet alleen van belang voor kunstenaars of ontwerpers van nieuwe produkten; het wordt ook gezien als belangrijke kenmerk van wetenschappelijke onderzoekers. Creatief denken is een voorwaarde om vernieuwend wetenschap werk te kunnen doen, en wordt vaak als criterium gebruikt om de kwaliteit van onderzoekers te evalueren.

Uit een serie van vijf studies komt echter naar voren dat het vermogen om creatief (‘outside-the-box’) te denken systematisch meer met mannen dan met vrouwen wordt geassocieerd (Proudfoot et al., 2015). Het kenmerk ‘creativiteit’ is meer geassocieerd met stereotiep mannelijke dan vrouwelijke kenmerken (Studie 1), hetzelfde product (in dit geval het ontwerp van een huis) wordt creatiever gevonden als is verteld dat de bedenker een man is (Studie 2), en evaluaties van de 100 meest bekeken TED-talks laten zien dat de ideeën die mannen presenteren inventiever worden gevonden dan die van vrouwen (Studie 3). Bovendien worden vrouwelijke managers door hun supervisoren minder innovatief gevonden dan mannelijke managers, terwijl hun ondergeschikten geen verschil zien in hun gedrag (Studie 4). Tenslotte blijkt het nemen van risico’s bij besluitvorming door mannen toe te leiden dat ze als creatiever worden gezien, en daarvoor beloond dienen te worden, maar dit is niet het geval bij vrouwen (Studie 5).

Als we ‘creativiteit’ dus gebruiken als criterium om onderzoekers te evalueren en te selecteren, kan het zijn dat mannen hiermee in het voordeel zijn omdat zij eerder als creatief worden gezien dan vrouwen, ongeacht hun werkelijke gedrag of de geleverde prestaties.

 
 

Verschillen in startsubsidies

Een recente studie (Sege, Nykiel-Bub, & Selk, 2015) vergeleek de situatie van biomedisch onderzoekers in de VS die een ‘early career’ subsidie (2-5 jaar na hun benoeming) hadden aangevraagd bij de Medical Foundation Division of Health Resources in Action. Als onderdeel van hun subsidie aanvraag moesten ze opgeven wat ze na hun benoeming aan ondersteuning hadden ontvangen van de instelling die hen in dienst had genomen. Dit betrof geld voor o.a. onderzoeksassistenten, apparatuur, en materialen. Op basis van de informatie in de aanvraag werd een vergelijking gemaakt tussen de startsubsidies die aan 127 mannelijke en 92 vrouwelijke onderzoekers waren toegekend. Hierbij werd gecorrigeerd voor relevante achtergrondvariabelen, die ook in de aanvragen terug te vinden waren. Over de gehele linie gaven mannelijke aanvragers aan dat ze van hun werkgever meer dan twee keer zoveel middelen hadden ontvangen (mediaan: 889.000 dollar) om hun onderzoeksprogramma op te zetten dan vrouwelijke aanvragers (mediaan: 350.000 dollar). Bedragen van meer dan 1 miljoen dollar werden toegekend aan 51 mannen (40%) en 11 vrouwen (12%). Deze verschillen konden niet worden verklaard uit verschillen in opleiding, ervaringsjaren, of kenmerken van de instelling waar zij werkten.

Als vrouwelijke onderzoekers minder middelen krijgen toegekend om aan het begin van hun loopbaan hun onderzoeksprogramma op te zetten, hebben ze hiermee ook minder kans om dezelfde prestaties te laten zien als hun mannelijke collega’s. Als later in hun loopbaan een vergelijking wordt gemaakt op basis van geleverde output, zijn vrouwen alleen al om deze reden in het nadeel.

 

 
 

Veni-beurzen: de lekkende pijplijn

Op verzoek van NWO werd onlangs een onderzoek afgesloten, waarin bijna 3000 beoordelingsdossiers van VENI kandidaten werden geanalyseerd (Van der Lee & Ellemers, 2015). De resultaten lieten zien dat er in elke stap van de beoordelingsprocedure (voorselectie, interviews, toekenningen) meer vrouwen dan mannen uitvielen. Dit verschil was het grootste in de voorselectie-fase, en bij aanvragers die voor de eerste keer indienden.

Van de drie centrale criteria waarop aanvragen werden beoordeeld, bleek dat er door de beoordelaars geen kwaliteitsverschil werd waargenomen in de onderzoeksvoorstellen die mannen en vrouwen hadden ingediend, of in de kennisbenutting van hun onderzoek. Het enige significante verschil tussen mannelijke en vrouwelijke indieners werd gevonden in de beoordeling van hun kwaliteiten als onderzoeker. En omdat het een persoonsgebonden subsidie betreft, telt dit zwaar mee in het eindoordeel.

Er waren wel duidelijke verschillen tussen de wetenschapsgebieden. De verschillen in het nadeel van vrouwelijke aanvragers waren vooral te zien in gebieden met grote aantallen aanvragers en kleine honoreringspercentages, waardoor uit een grote hoeveelheid informatie een strenge selectie moest worden gemaakt. Dit is een beoordelingssituatie waarin mensen kwetsbaar zijn voor de invloed van stereotype verwachtingen. Dit waren ook gebieden waar relatief veel vrouwen een aanvraag indienden: zij vormden ongeveer 50% van de aanvragers. Het kan zijn dat commissieleden hierdoor ook minder alert waren op de mogelijkheid dat vrouwen in het nadeel konden zijn.

Ten slotte bleek uit een analyse van schriftelijke materialen (instructies aan indieners en beoordelaars, kwaliteitslabels op beoordelingsformulieren) dat deze impliciet meer aansluiten bij de situatie van mannelijke dan vrouwelijke indieners. De aanvrager werd bijvoorbeeld aangeduid als ‘hij’ in plaats van ‘hij/zij’, en de criteria waarop de kwaliteit van onderzoekers moest worden beoordeeld sluiten meer aan bij stereotiep mannelijke kenmerken.

 
 

Weerstand tegen bevindingen uit onderzoek

Naar aanleiding van hun spraakmakende experiment waaruit bleek dat indienen van hetzelfde CV vaker tot een baan leidde als het van ‘John’ afkomstig was, in plaats van ‘Jennifer’, ontvingen de onderzoekers vele reacties, waaronder meer dan 800 openbare (online) commentaren. Alle reacties werden verzameld en op inhoud geanalyseerd (Moss-Racusin et al., 2015). Zowel positieve (754) als negatieve (433) reacties kwamen voor. Maar wat opviel was dat positieve reacties (goed dat dit onderzoek gedaan wordt, erkennen dat impliciete sekse discriminatie nog steeds voorkomt, suggesties om hier iets tegen te doen) vooral van vrouwen afkomstig waren, terwijl mannen voornamelijk negatieve reacties gaven (vrouwen zijn gewoon minder competent, mannen zijn ook vaak in het nadeel, het onderzoek is niet goed uitgevoerd).

 
 
 

Wat nu?

De resultaten van dit soort onderzoeken kunnen je somber stemmen: vrouwen worden minder creatief gevonden, ze krijgen minder middelen om hun onderzoek op te starten, ze hebben minder kans op een VENI subsidie, en onderzoek dat dit alles aan het licht brengt wordt bekritiseerd, vooral door mannen. Maar toch is het belangrijk er kennis van te nemen en anderen ervan op de hoogte te stellen. Want de enige manier om impliciete discriminatie van vrouwen uit de wereld te helpen, is mensen meer zicht te bieden op de manieren waarop vrouwen – onbewust en onbedoeld – in het nadeel kunnen zijn.

Ieder op zich lijken de effecten misschien klein en relatief onbeduidend. Maar bij elkaar opgeteld kunnen ze een grote impact hebben. Weten dat dit zo is kan je helpen om de oorzaak niet meteen bij jezelf te zoeken als iemand denkt dat je niet goed genoeg bent, om beter voor jezelf op te komen als je over onderzoeksvoorzieningen onderhandelt, om gewoon een nieuwe aanvraag in te dienen als je bent afgewezen, en om ongefundeerde kritiek op onderzoek dat impliciete seksediscriminatie zichtbaar maakt terzijde te schuiven.